1
Van alle dagen is deze de mooiste. Er is iets gebeurd, iets wat niet eerder kon of was. Of toch niet zo duidelijk. Het is gebeurd zonder dat ik er moeite voor deed. Het zit zo: ik ging naar buiten en ik keek omhoog. Dat is iets nieuws voor mij. Gewoonlijk stap ik met gebogen hoofd, de blik naar de grond gericht. Niet omdat ik dat interessant vind maar omdat ik me inbeeld dat ik dan beter zie waar ik loop. Het tegendeel is waar.
Ik zette de ene voet voor de andere, en nog één, en nog, en nog. Links. Rechts. Links. Rechts. Ondertussen bleef ik omhoogkijken. Mijn hoofd werd licht. Mijn ogen groot. Mijn blik zwom in het staalblauwe licht, dwaalde langs de kale bomen en bleef hangen bij een eenzame vogel op een kabel daarboven.
Vreemd. Hoe kan je het anders benoemen. Die stilte, geen vuiltje aan de lucht, geen vogels in de vlucht. Die ene daar zit stil op een draad te niksen. Of te wachten. Tot er iets eetbaars voorbijvliegt misschien? Of tot er iets gebeurt dat hij herkent?
Vogel floot kort, en nog eens, opnieuw. Ik floot terug. Heen en weer, heen en weer. Zalig. Samen doorbraken we de stilte, geen vuiltje aan de lucht. Geen kat, geen mens op straat behalve ik. Vogel had geen haast om weg te komen. Geen vuiltje aan de lucht. Geen honger, geen nood. Zijn verenkleed was vol, nog winters. Net zoals bij de bomen maar dan omgekeerd. Wat de vogel aan de buitenkant draagt, komt bij de boom van binnen. De sappen die de boom door de winter loodsen spaart hij op voor een nieuw kleed van frisse scheuten en blaadjes. Dat is de normale gang van zaken in bomen. Wat is normaal? En is normaal nu anders dan vroeger normaal?
Waar gaan we naartoe als we blijven stilstaan?
Stilstaan mag niet. Het is een idee van moderne economen die alles in groeicurven stoppen en evalueren en controleren of die curve dan wel snel genoeg stijgt en winst oplevert en de welvaart bevordert. Dat is een kolfje naar hun hand. Hoezo, een kloof tussen man en vrouw, rijk en arm, mens en natuur? En plots, plots keert alles om, we zijn ziek, verziekt, verlamd, verbrand, versuft. Er ontstaan andere curven die naar beneden moeten om die oude weer omhoog te krijgen. Aldus de economie. Nieuw normaal? Wie of wat is dat toch.
Bomen doen het beter. Stilstaan bestaat niet. Ze gaan ondergrondse verbindingen aan met buren. Ze delen voeding, lossen bladeren, sparen en verdelen sappen. Ze vormen jaar na jaar ringen. Ze groeien naar het licht en wortelen in de diepte. Ze gaan alle kanten op.
Maar ik dwaal af. Ik wou eigenlijk iets zeggen over mij. Dat ik niet meer met mijn kop in de grond ga lopen vanaf nu. Ik kijk wel uit, omhoog naar het licht. En ik fluit met Vogel. Of ik groei, dat zie ik wel.
2
Het is een mooie dag zonder bezoek van wolken. Vogel voelt zich gelukkig op de elektrische kabel. Het was niet de eerste keer en zeker niet de laatste keer dat hij op zijn favoriete plekje op de kabel zit. Plots en onverwacht blazen de bomen. De kabel begint te dansen op het ritme van de wind. Vogel danst ongewild maar onbezorgd en zelfverzekerd mee. Zijn poten klemmen zich vast rondom de draad en hij balanceert afwisselend tussen zijn rechter -en linkervleugel.
De kabel verbindt twee dorpen. Vanuit een dorp in een koele vallei leidt de kabel naar een ander dorp negen kilometer hogerop in de bergen. Negen kilometer doorheen een bos, langs een stromende rivier. Tijdens het warme seizoen rolt de vallei zich uit als een oneindig groen tapijt. Een eindeloos koninkrijk van vogels en andere dieren.
Vogel denkt terug aan zijn kennismaking met kleine Kikker. In werkelijkheid een hele tijd geleden maar in zijn herinnering gebeurde het pas gisteren. Ze ontmoetten elkaar voor het eerst aan de rand van de vallei, aan het einde van het groene tapijt in het bos en vlakbij de oever van de rivier. Kleine Kikker verkende er de oever. “Brrr, brrr, brrr,…”, riep zijn moeder. In kikkertaal betekent dat ‘niet te ver lopen’, leerde Vogel later. Toch liep kleine Kikker ongeremd verder. Het was de eerste keer dat hij vrij kon rondlopen, hij vond alles geweldig en wou alles zien en aanraken. “Kui, kui, kui, …”, riep Vogel Kikker een goeiendag toe. “Ben je van hier?” “Ja”, zei kleine Kikker kort. “Ik vraag het maar omdat ik je hier nooit eerder zag”. Kleine Kikker zweeg maar zei dan stilletjes: “Ik kom hier voor het eerst”. “Pas maar op, je moet hier voorzichtig zijn!”, zei Vogel. “Als ik jou was zou ik hier nooit alleen komen aan het water.” “Waarom niet?”, vroeg Kikker. “Je hebt altijd meer vijanden dan je denkt”. “Ah bon”, mompelt kleine Kikker, “ben jij dan een vijand?” “Nee, ik ben een vriend die jou nooit pijn zal doen.” “Van wie moet ik dan bang zijn?”, vroeg kleine Kikker.
Plots zag Vogel iets opduiken in de schaduw van kleine Kikker. “Verberg je”, fluisterde Vogel hem verschrikt toe. Zonder twijfelen volgde kleine Kikker zijn raad op. Met zijn kleine achterpootjes sprong hij tussen het riet en bleef stil zoals de dood. Even gebeurde er niks en heerste de stilte. Vogel voelde de twijfel van kleine Kikker. Maar dan, precies op het moment dat kleine Kikker niet meer overtuigd was van de oprechtheid van Vogel, verscheen er een groot lang wezen vlak naast hem. Dertig keer zo lang en vijf keer zo breed als de kikker. Wat een massaal lichaam had die krokodil! Een lange kop. Een grote mond vol met lange en scherpe tanden. Korte poten afgewerkt met krachtige klauwen. Een dikke buik die eindigt met een grote staart.
Kleine Kikker kreeg kippenvel van angst. De krokodil rook het angstzweet van Kikker, stopte zijn vaart en begon rond te draaien. Hij keek in alle richtingen en snoof met z’n lange neus in de lucht op zoek naar de geur die schrik verraadt. Kleine Kikker bleef onbewogen en vroeg zich af wanneer dit spektakel zou eindigen. Zijn gedachten werden verstoord door een grote plons van de zware krokodil. Hij verdween in het water en maakt zoveel lawaai dat dit het signaal was voor andere vrienden van Vogel om zich zorgen te maken. Een kadiabiula slang baande zich een weg door het water op weg naar een veilige plek, ver weg van de krokodil.
3
Ik wandel rustig door, mijn ogen blijven gericht op de hemel die zoveel moois vertelt. Over waarom stilstand nodig is zodat alles en iedereen weer tot leven kan komen. Net zoals de kleine kikker aan de oever van de rivier roerloos wacht tot de krokodil weg glijdt in het water, moeten wij mensen ook stilstaan.
Dat alles bedenk ik terwijl ik mijn weg richting het bergdorp verder zet. Ik hoor Vogel fluiten en fluit lustig terug. Hij volgt me, die schitterende zwarte vogel. We spelen een spel vol met geluiden die enkel wij verstaan.
Het bos is lekker koel, de bomen zijn oud en verbinden aarde en hemel. Ik rust even uit aan de wortels van een schitterende eik. Wat een boom! Ik voel hoe zijn levenslust stroomt van de wortels door zijn stam naar de takken en bladeren. Onze oude wijzen, de heksen, de druïden en de sjamanen weten hoe te praten met deze levensvormen. Ik hoop dat we dat opnieuw kunnen leren.
Het is verkwikkend in de koelte bij mijn vriend de boom, Vogel rust mee uit op een tak.
Plots hoor ik een tak kraken, het lijkt wel vlakbij. Onwillekeurig gaat mijn hart sneller slaan… Is er gevaar? Wat kan dit zijn? Ik tuur rond mij, in alle richtingen, van waar komt het geluid?
Opnieuw een krakende tak en ik zie een struik bewegen. Is het een dier? Een andere mens? Wat doen die in de struiken? Ik stel me langzaam recht en bereid me voor op de ontmoeting. Ben ik bang? Toch wel een beetje ja!
4
Opnieuw hoor ik takken kraken. Ik kijk rond en hoor mezelf vragen: “Wie is daar?” Het blijft stil. Ik loop om de boom heen, mijn rug zo dicht mogelijk tegen de boom in de hoop dat ze me rugdekking geeft. Het kraakt in het struikgewas, nu recht voor me. Ik staar naar de struik. Beweegt de struik? De struik beweegt.
Mijn ademhaling versnelt. Langzaam schuifel ik richting de struik met een kloppend hart. Zweetdruppels groeien op mijn voorhoofd. Mijn handen worden klam, ik zoek iets om me te verdedigen. Maar hoe ik ook kijk, ik vind niets bruikbaars. “Kom tevoorschijn”, roep ik met een van angst piepend stemmetje. Niet echt overtuigend. Zelf zou ik daar niet op ingaan als iemand me met een nauwelijks hoorbaar stemmetje iets opdraagt. Maar het was het proberen waard, ik moest iets doen.
Het blijft stil in het struikgewas. Zit er nog iets in verscholen of is het reeds gevlucht? Wat of wie is het? Voorzichtig en voetje voor voetje ga ik dichter tot voor de struik. Met mijn voet schop ik in de struik, niks. Opgelucht haal ik adem. Ik draai me om richting de boom om mijn weg te vervolgen.
Hevig gekraak in de struik. Nog voor ik me kan omdraaien, voel ik een hevige klop op mijn voorhoofd. Alles wordt zwart voor mijn ogen. Wanneer ik mijn ogen terug open, lijkt het alsof er een cirkel vogels boven me vliegt. Terug wennend aan het licht, smelten de vogels samen tot één. Liggend op mijn rug kijk ik naar boven. Boven me zie ik Vogel op zijn draad, alsof hij nooit is weggeweest. Hoe kom ik in godsnaam weer hier terecht? Ik ben terug in mijn straat. En wat was dat met die kikker, die boom en die enge struik? Heb ik dat wel beleefd of was ik aan het dagdromen?
Voorzichtig kruip ik recht, bijna stoot ik mijn hoofd tegen een verkeersbord waar ik net niet onder kan. Ik veeg mijn kleren schoon, werp nog een laatste blik op Vogel boven mij en stap verder. Niet met mijn blik op de wolken maar gewoon recht vooruit.