1
Ik ril. Niet omdat ik koud heb. Integendeel. Elk stukje huid is bedekt met lagen stof, katoen op zijde op wol op dons. Trui op trui, kous op kous. Zelfs in Siberië zou ik de kou te slim af zijn.
Ik sta op het strand. Onder mijn voeten is het zand zacht en diep, diep bruin. Een golf rolt tot net aan mijn tenen. Het water trekt terug en een zilveren, zilte film blijft achter, glinsterend in het licht.
Ik ril opnieuw.
Ik wou niet enkel de kou te slim af zijn. Ik wou mezelf te slim af zijn. Ik wou stilletjes wegzakken in de plooien van de stof die me omringt. Ik sluit mijn ogen.
De wind snijdt, duwt en trekt aan me maar mijn huis van kleren houdt hem zachtjes buiten. De wind wil me meevoeren, naar de Panne en dan naar Frankrijk. Ik beeld me in hoe het zou zijn om te wandelen naar daar en daar voorbij en dan daar voorbij en dan… dan zien we nog wel.
Ik zucht. Mijn zucht gaat verloren in de sjaal die ik voor mijn mond wikkelde, ik voel enkel de vochtige neerslag van mijn adem tegen mijn kaken. Ik moet vertrekken. Het is bijna tijd. Ik denk aan straks. Ik zal mijn rug keren naar de uitnodigende zee. Van nat zand naar hard zand naar zacht zand dat mijn stappen zal vertragen. Het trapje op naar de dijk waar de meeuwen doelloos pikken naar voorbijvliegend plastiek. Ook zij dromen van zomer. Van gevallen pakjes friet, smeltend ijs en huilende kleuters. En dan zal ik dat huis binnengaan. De warmte zal branden op mijn bevroren kaken. Ik zal mijn muts uitdoen, dan mijn sjaal, mijn jas, mijn trui. Laagje voor laagje zal ik mijn cocon van me af pelen.
2
Ik open mijn ogen en draai me om. Ik droom ervan om het weer van mijn geboorteland nog eens te voelen. Hier is de architectuur wel minstens even mooi. Ik geniet van de unieke kerken in Brugge.
Ik voel me heel gelukkig dat ik in Brugge woon. Ik werd een prins. Het loopt hier altijd vol multiculturele mensen. “Hey, hablas español?” Ik krijg deze vraag hier veel en dan voel ik me verrukt blij.
Jerusalem. Een religieuze stad en een plek die iedereen graag bezoekt. Ik ben niet iedereen. Als Palestijn ben ik er niet welkom.
Ik zie kinderen op het nieuws, al spelend op het Al-Aqsa-moskee-plein. Ze kennen alle straten in Jerusalem. Ik denk aan het verhaal van Aladdin. Als ik in hun ogen kijk, zie ik echt kracht en moed maar ook liefde. Hoe rijk zijn deze kinderen! Ze genieten van het moment en rennen dan weg van een Israëlische soldaat. Ik voel me beschaamd dat ik deze kinderen niet bescherm.
Ze eten graag Knafeh nabulseyeh. Een bekende Palestijns dessert. Telkens ik een nieuw land bezoek, ga ik ernaar op zoek. Ik ben een liefhebber van Knafeh. Wanneer de kaas smelt, smelt mijn hart.
3
“Voel je me? Ruik je me? Begrijp je me? Weet je dat ik in twee werelden leef?” De laatste woorden fluister ik luid. Ze kijkt op. “Pardon?” “Niets”, mompel ik.
De stilte hervat terwijl de trein het volgende station nadert. Het meisje verdwijnt achter haar boek. Ik probeer niet te kijken maar zie toch hoe ze geconcentreerd aan haar Palestijnse sjaal frunnikt. Een sjaal die liefde voor het land bevestigt. Ze heeft stralende grijsgroene ogen en donkerbruin lang golvend haar. “Leyla”, fluister ik, deze keer stil genoeg.
Tegen de zin van onze ouders trokken mijn zus en ik met vrienden naar Nablus. Er zouden Israëlische kolonisten komen om grond in beslag te nemen. De bijeenkomst ontaardde al snel in hevige rellen. We trachtten te ontsnappen maar Leyla raakte verblind door traangas, struikelde en stootte haar hoofd tegen de stoeprand. Ze stierf terwijl ik haar in mijn armen hield. Een week later zou ze twintig zijn geworden. Op haar verjaardag zwoer ik dat ik zou vluchten.
Ik snik. Het meisje kijkt opnieuw op. Bezorgd. “Vergeef me”, zeg ik. Ze scharrelt in haar tas en biedt me een zakdoek aan. “Ik ben Jana”, zegt ze. “Yassin”, antwoord ik.
Ze kijkt me bekommerd in de ogen en neemt mijn handen in de hare. “Alles komt goed”, zegt ze, “vertel me nu maar wat je zo triest maakt.” Met mijn duim streel ik haar slanke wijsvinger. “Leyla”, zeg ik, “je lijkt sprekend op mijn zus.” Ik vertel haar mijn verhaal. De trein vertraagt. Brugge. Ik moet eruit. Snel grijp ik mijn tas van het rek. Ik laat mijn hand zacht over haar haren glijden. “Adios.”
Even later sta ik wezenloos op het perron tussen een horde toeristen die zich zenuwachtig een weg banen naar de roltrap. Ik ril. Niet omdat het koud is. Integendeel, ook in België kunnen de zomers heet zijn.
4
My house is my castle, dit land mijn koninkrijk.
Als ik terug thuiskom, hoor ik vanuit de hal mijn dochter praten met mijn man. Ze spreken Arabisch, afwisselend met Nederlands. Ik luister niet echt wat ze te vertellen hebben, al gaat het over haar studies als arts. Het zijn spannende tijden voor haar met de examens in aantocht. Ik blijf even staan en geniet van de symfonie van klanken in hun stemmen.
Het doet mij dromen over de tijd toen ik kind was en de volwassenen in ons huis in Palestina eindeloos zaten te discuteren. Mijn moeder was er arts en de mensen kwamen er niet alleen voor hun kwaaltjes, de sociale babbel was soms meer helend dan eender welk medicijn. Ik kon er uren naar luisteren. Ik herken de gedrevenheid en vurigheid van mijn lieve moeder in mijn dochter. Ik maak me geen zorgen over haar, ze leeft in deze wereld in haar land: België.
Als ik bij hen in de woonkamer kom, begroeten ze mij. “Hoe was je wandeling aan het strand van Oostende?”, vraagt mijn dochter, al weet ze precies wat dat kleine uitstapje voor mij betekent, dat het me rust geeft en de twee werelden in mij verbindt. Ik antwoord dat het deugd gedaan heeft, dat ik genoten heb van de frisse lucht en het eindeloos zicht over het water.
“Ik ga Knafeh Nabulseyeh maken, wat denken jullie daarvan?” vraag ik. “Heeeeeerlijk!”, roepen ze in koor. Terwijl ik bezig ben in de keuken hoor ik hen verder praten, nu volledig in het Nederlands. Wat zou ook mijn moeder fier geweest zijn!