1
Ik schrik wakker van het lawaai op straat. Half slapend waggel ik naar het raam en schuif de gordijnen open. De hele stad lijkt al in beweging. Het gevolg van alweer een nutteloos avondje netflixen tot ver in de nacht. Ik kijk op mijn telefoon. Vier gemiste oproepen van Tina. Ik duw de telefoon uit en laat mijn voicemail mijn overbezorgde zus trotseren. Het ding heeft nu eenmaal meer lef dan mezelf. Ik beslis koffie te maken zodat ik me toch enigszins onder de levenden kan begeven.
De koffie sijpelt traag door en het geeft me de tijd om te beseffen dat ik vandaag misschien toch maar eens mijn living moet opkuisen. Nu ja, opkuisen. Het is eerder uitmesten. Een jaar geleden had je me een interieurarchitect gewaand bij het aanzien van mijn appartement. Het leek zo uit een boekje gelopen. Tot in de puntjes gestyled en mee met de laatste kleurentrends. Maar dat was vroeger. Nu denk je bij de aanblik eerder aan een tienerjongen. Of een zwerver. Beiden zonder een echt doel in het leven. In dat opzicht past mijn interieur nu wel bij mij.
De koffiemachine vertelt me pruttelend dat mijn koffie klaar is. Ik krijg een warm gevoel als ik naar buiten kijk. Komt het door de koffie of doordat het eindelijk gestopt is met regenen?
Ik plaats mijn lege kop bij de rest van de vuile vaat en beslis naar buiten te gaan. Dat opruimen kan morgen ook wel. Ik doe mijn schoenen aan. Neem mijn winterjas en mijn tas.
Terwijl ik mijn jas toe knoop komt de lift aan. Een indringende geur komt me tegemoet: het allesoverheersende parfum van mijn bovenbuur. Ik glimlach even bij de gedachte dat ik echt blij mag zijn dat het is gestopt met regenen of de geur van haar keffer Pixi kwam ook op mij af. “Goeiemorgen mevrouw Beckers.” “Goeiemiddag Rosa”, antwoordt mevrouw Beckers op een corrigerende toon. Pixi gromt. Gelukkig stopt de lift gauw op het gelijkvloers. Eindelijk krijg ik wat frisse lucht bij het openen van de liftdeuren. Om geen opmerking over elementaire beleefdheid of respect voor ouderen te moeten aanhoren, laat ik hond en baas eerst uitstappen. Zij gaan rechts en hoewel ik ook die kant uit moet, ga ik toch maar naar links. Niet zeker of ik dit doe om de indringende geur of die plaats te ontwijken. Die plaats die me telkens kippenvel geeft als ik er passeer. De zeldzame keren dat ik er toch langs moet doe ik dit met een ingehouden adem en versnelde pas.
2
Ik word niet graag herinnerd aan de periode toen ik in het opvangcentrum verbleef. Dus loop ik in de tegenovergestelde richting. Ik ben nu maar één straat verwijderd van het strand en het idee groeit om even te ontspannen van de lucht en het lawaai van de stad, de overvolle ruimten, de eentonigheid van de mensen en de routine van het leven. Ik loop het strand op. Vandaag gaat blijkbaar niemand wandelen. Ik zoek een plaatsje op de golfbreker, klaar om mijn dagelijks gesprek te beginnen met de zeemeeuwen die terugkomen van hun reis met nieuws uit andere landen.
Het strand heeft een natuurlijke verbintenis met alle andere stranden van deze wereld, maar de hand van de menselijke nutteloosheid heeft de natuur steeds gewijzigd, uit angst voor andere mensen, uit vrees om iets te verliezen, of om anderen uit te sluiten, met andere woorden: om grenzen te trekken. Alle wensen en verwachtingen zijn als golven die, vermoeid van de reis, op de stenen van de golfbreker breken, net als mijn hoop en mijn illusie breken op de stenen van de realiteit. Hier vinden ze rust op het einde van hun reis. Elke golf komt, gevolgd door haar zussen, zonder wachten of besef van tijd alsof ze eeuwig zullen komen.
Ik wil tot rust komen maar zoveel gedachten en dwalende vragen houden me bezig. De zee heeft de vluchteling vervreemd door hem over de golven naar een ander land te brengen. De zee draagt de hoop van vissers op haar rug en leidt steeds tot nieuwe avonturen en ontdekkingen. De zee is ook als een spiegel voor de mens, want ze lijken ook zo op elkaar. Soms zijn ze erg onrustig en wild, om dan terug kalm en stil te zijn. Ze hebben beiden hun geheimen, maar ook hun toegankelijkheid, waarbij de mens zich kwetsbaar open stelt en de zee alles op het strand terug gooit. Ze stralen vertrouwen uit, want de zee heeft altijd ergens een ander strand waar men terecht kan. Maar ook onbetrouwbaarheid, hebzucht en verraad is universeel.
De zachte bries brengt frisheid, afkomstig van de mooie blauwe ogen van de zee. De sfeer is magisch en duwt mij in een droom. Ze doet mij reeds verlangen naar een nieuw ontmoeten met haar, morgen op deze plek. Maar nu moet ik terug naar huis om de belofte aan mezelf, om te poetsen, waar te maken.
3
Mijn lichaam ligt op de sofa na de zware taak. Huishouden spreekt me helemaal niet aan. Maar ja, het kan niet anders. Ik voel me ondertussen trots op mezelf omdat alles proper is. Dit gevoel herinnert me aan vroeger, toen ik klein was en mijn mama me troostte nadat ik mijn taken afgewerkt had.
Naast mijn sofa staat een kleine tafel met mijn lievelingsboek. Ik heb een speciaal gevoel bij dit boek, het leidt me naar interessante thema’s over persoonlijke ontwikkeling. Iets dat me geholpen heeft de laatste tijd. Zich aanpassen is nooit gemakkelijk, vooral als je gecompliceerde en moeilijke momenten meemaakt. Je zelfvertrouwen zakt naar je hiel en soms is het moeilijk om jezelf te redden. Maar dit boek heeft me letterlijk gered. Het is meer dan een boek, het is m’n beste vriend. Lezen, naar mijn Nederlandse les gaan en een afspraak met de zee zijn dingen die ik niet kan missen. Ze brengen me rust en ik leer op een wijze manier hoe ik mijn tegenwoordige leven beter kan begrijpen en aanpassen.
Ik herinner me nog, toen ik net Nederlands begon te leren dat ik dolgelukkig was omdat ik een paar zinnen kon zeggen. Elke keer ik naar buiten ging, probeerde ik deze zinnen te oefenen. Zonder resultaat. Mensen zaten vast in hun eigen wereld of hadden geen zin om te antwoorden. Maar niet iedereen is hetzelfde, één van de kassiersters van de Spar begroette me altijd vriendelijk wanneer ik aan de kassa kwam en ik haar zei: “goede dag!”.
Op een dag kwam ik weer bij haar aan de kassa en zoals gewoonlijk begroette ik haar. Ze antwoordde maar deze keer vroeg zij me: “Hoe is met joen?” Op het eerste moment wist ik niet wat ik haar moest antwoorden maar ik wilde iets zeggen en zei: “Het gaat goed met mij maar met June weet ik het niet.” Toen ze dit hoorde, lachte ze. Naarmate ze steeds roder werd van het lachen, werd ik alsmaar meer beschaamd omdat ik niet begreep wat ik verkeerd had gezegd. Toen ze stopte met lachen, legde ze me uit dat ze in het dialect vroeg: “Hoe gaat het met jou?” Dialect, een taal die Belgen gebruiken om met elkaar te communiceren in het dagdagelijkse leven. Ze zei: “Sorry dat ik met je lachte.” Ik moest nu zelf lachten en ik wenste haar nog een fijne dag.
4
Nu ik aan de supermarkt denk, besef ik dat ik vergeten ben brood te halen. Ik passeerde langs de etalage van de bakkerij maar zoals zo vaak gebeurt, bleef ik staren door het raam. De etalage van de bakker trekt me aan zoals de kust en de golven, ik kan er niets aan doen. Op dat moment rinkelt mijn telefoon opnieuw, Tina weer. Ik ben net te laat om haar oproep te beantwoorden en heb onvoldoende saldo om haar terug te bellen. Ik kijk naar de klok die aan de muur hangt, de klok die me herinnert aan mijn boodschappen en taken die nog moeten gedaan worden, zaken die ik nooit op een notitieblok schrijf.
De pen glijdt op het notitieblok maar spreekt voor zichzelf. Woorden die de geest, het hart en de ziel onderhouden. Ze laten me achter als luisteraar en toeschouwer. Dankzij deze dagelijkse gewoonte, herken ik mezelf dag na dag. Hoe gemakkelijk of moeilijk ook, deze woordelijke avonturen doen me groeien. Zonder hen zou het saai zijn, ik heb peper en zout nodig. Het notitieblok is een ster maar ik ben het licht.
“Klik, klok, klik, klok”, de klok zingt. Ik denk dat ik nog tijd heb, ik trek mijn jas aan en met een sprong sta ik op straat. Het is lente, het wordt al warm alhoewel ik nog in mijn jas zit. Vanmiddag heeft het geregend en een ideale temperatuur is achtergebleven. Ik hoop dat ik vanavond kan genieten. Het is al lang geleden maar het smaakt nog steeds als de eerste dag. Ik loop richting bakker.
Ik heb geluk. Denk ik. Het brood dat ik lekker vind en enkele croissants wachten op me in de rekken. Ik hoop dat de persoon voor me in de rij om iets anders gaat vragen. Na enkele minuten waarin bakkerin María en een zekere Milan praten over het weer, over elkaars werk en vragen over elkaars kinderen en familieleden hebben beantwoord, hoor ik: “de volgende alstublieft”. “Een meergranen en twee croissants alstublieft”, hoor ik mezelf zeggen. “En nog twee van deze hier, lekker. Mmmm.” Ik heb goesting en honger maar wacht tot de avond.
Ik sta versteld van wat een paar minuten in de bakkerij doen. De wind brengt nog steeds de geur van regen. Ergens zal het regenwater nieuw leven geven, hier heb ik mijn cadeau van de dag al ontvangen.
5
Voor mij zijn dagelijkse dingen en de routine soms rustgevend maar soms vergt het veel van me. Het vraagt veel energie maar het contrast met mijn vaderland in oorlog is groot. Toen was al het dagelijkse zo onveilig geworden. We waren eenzaam met z’n allen. Daarom verplicht ik mezelf om een dagelijks ritueel te hebben en mijn dagtaken te volbrengen. Koffie drinken, boodschappen doen, lezen in mijn inspirerend boek, mijn bibliotherapie onderhouden en wandelen op het strand. Het houdt me bezig, het geeft zin aan mijn leven, alleen.
Ondertussen ben ik alleen zijn gewoon. Ik ervaar soms nog slaapproblemen en dan kijk ik tot laat in de nacht naar Netflix. Op deze manier kan ik wel communiceren met andere taalgenoten over de hele wereld. Maar het is verslavend en maakt me nog meer moe dan voordien. In het asielcentrum had je geen enkel moment voor jezelf, dat was ook verschrikkelijk als jonge vrouw. Toch mis ik nu de connectie met anderen, met leeftijdsgenoten. Hoe zou het met de anderen uit het asielcentrum zijn? Ik heb er geen contact meer mee. Iedereen is vertrokken naar een andere stad of gemeente en overleeft, probeert zijn dromen te realiseren of maakt nieuwe dromen.
De dromen worden kleiner. Het openbaar vervoer kost me teveel geld om andere vrouwen terug op te zoeken. Vroeger had ik een grote passie, als kind bevestigde mijn moeder altijd dat ik ooit een beroemde danseres zou worden. Als tiener zorgde ik voor sfeer op grote familiefeesten. Deze feesten koester ik in mijn hart. Ze waren betoverend qua energie: er was een massa volk, luide muziek, ruimte om te dansen en te entertainen.
Wanneer ik danste, voelde ik me helemaal anders. Dan ontdekte ik mijn andere ‘ik’. Ik kleedde me altijd zoals een jongen en deed jongensachtige dingen op straat. Op een of andere manier voelde ik me altijd beter bij jongens dan bij meisjes. Ook de stijl van streetdance is anders. Ik bracht ambiance en speelde met de muzikanten een heerlijk duel van vraag en antwoord. Want dansen is reageren, communiceren op wat de muziek jou vertelt. Muziek is ook een taal, universeel, diep, rijk. Ik vind de taal van de muziek makkelijker dan de taal van het Nederlands.
Toen ik ouder werd, kreeg ik mijn eerste job en mocht ik werken in een sportclub om aan straatjongeren streetdance te geven. De oorlog kwam en alles viel stil. Ik hield van de muziek, de taal in de muziek. Nu heb ik deze droom achter me gelaten, ik heb zoveel achter gelaten. Ik moet nu overleven en denken aan een dagelijks ritme. Ik vind hier in deze stad geen dansclub, ik heb niemand om deze passie te delen. “Streetdance is voor jongens”, zei mijn vader altijd op belerende toon. Wat hield ik van deze woorden, ze hoorden exact bij hoe ik me voelde. Waarschijnlijk denken ze dit hier ook. Ik heb nog geen andere vrouw gezien die ook streetdance doet. Mijn vader keurde dit erg af en vond dat ik mijn tijd niet mocht verliezen met dansen maar moest studeren of een goede job zoeken zoals mijn oudere zus Tina.
Soms droom ik ervan om de zee als muziek te gebruiken en op haar ritme te dansen. Gewoon, alleen, op het strand, de zee en de wind zijn mijn muziek. De meeuwen zijn mijn publiek. Ze applaudisseren en krijsen wanneer ik hevig spring in het zand. Ik laat me rollen in het zand. De zee maakt een ritme en ritme maakt dansbaar. Ik heb geen geld om danslessen te betalen. Ik heb niet direct vrienden om samen te gaan. Ik durf ook niet. Het onbekende is te groot voor mij. Maar ooit lukt het me wel om een danspasje te delen met iemand. Want dansen hielp me altijd zowel mentaal als fysiek. Het hielp ook andere jongeren, die verloren liepen. Ik loop weer te dagdromen. De ene gedachte volgt op de andere.
Mijn zus belt me opnieuw op. Ik neem de telefoon op. “Marhaba.” “Salaam Aleikoum, zusje.” Ze verwijt me dat ik onbereikbaar ben maar ik vertel haar over mijn grote reis in mijn gedachten. Ze vertelt me over een advertentie die ze zag in de supermarkt eergisteren. Ze vraagt me of ik deze ook had gelezen. Blijkbaar wil de stadsdienst samenwerken met de jeugddienst en vele andere creatieve artiesten om straatjongeren van de straat te halen. Er zijn in de buurt heel wat problemen met vandalisme en drugs en op deze manier hopen ze een doel en zinvolle bezigheid te geven aan deze jongeren. “Ze willen graag workshops creëren rond gevechtssporten, graffitikunst en dans. Het is een sociaal-cultureel project en het is heel nieuw voor deze kleine kuststad. Ze doen een oproep om zich kandidaat te stellen.” Ze neemt een foto van de flyer met de naam van de contactpersoon en een telefoonnummer. Ze stuurt dit naar mij via Messenger. Ik zie de foto. Mijn hart klopt sneller.
Ik ben verrast. Mijn zus steunde me ook niet in mijn danspassie vroeger, ze vond me altijd zo ‘anders’, zo ‘raar’. Maar ze weet wel dat dansen me gelukkig maakte en nog steeds maakt. Ze vraagt me of we samen eens op bezoek gaan en kennismaken. Even is het stil aan de telefoon. … Ik vind de juiste woorden niet. Mijn gedachten dansen in het rond. “Is dit een kantelmoment?”